Karel Dierickx was schilder. Als KASK-docent in Gent inspireerde hij onder meer Philippe Vandenberg, Marc Maet, Jan Van Imschoot en Ingrid Castelein. Hij was in de volle zin van het woord een klassiek kunstenaar. Zijn werk knoopte aan bij de traditie van de late 19de eeuw en bezon over het scharniermoment waar het modernisme op zijn hoogtepunt was, net voor het zich keerde naar het conceptuele. Dierickx’ verbeelding wortelde in de grote crisis van het kijken, belichaamd door Cézanne en Bonnard. Het belang dat de kunstenaar hechtte aan ‘het schilderen zelf’ was een constante. Dierickx vertrok meestal van een vaag idee of schets en ontwikkelde zijn thema’s al schilderend, subjectief en vrij. In een doorgedreven tonalisme en een schilderwijze die zichzelf voortdurend corrigeerde, werd figuratie in zijn werken ongrijpbaar. Dierickx’ werken zijn soms moeilijk leesbaar. De kunstenaar bleef zich dan ook systematisch én intuïtief toespitsen op de dialectiek van verschijnen en verdwijnen. In traditionele onderwerpen – landschap, portret en stilleven – tastte hij op een frisse manier de mogelijkheden af van niet alleen oude maar ook hedendaagse schilderkunst. Motieven doken op, maar leken ook telkens op te gaan in coloriet, dynamiek en compositie. Soms lijken zijn schilderijen zichzelf vorm te geven terwijl we ze aan het bekijken zijn.
In de vroege jaren ’70 schilderde Dierickx in fijne penseelstreken landschappen en stillevens. In de heldere doeken in lichte en zachte tinten zijn onder meer kopjes, vazen en vruchten nog sterk herkenbaar, al lijken ze te verdwijnen in een wazige ruimte. Begin jaren ’80 doorbreekt Dierickx zijn stijl. Hij creëert grote, abstracte werken. In heftige penseelstreken zien we tegen vuile achtergronden wig- en boogvormige tekens die niet meer naar iets concreets verwijzen. Deze oersymbolen met een autonoom karakter verlenen Dierickx’ werk een universele dimensie. Daarnaast verfde hij ook dicht opeengepakte, grove zwarte en witte vormen op gekleurde ondergronden. Ze kregen een plek in het Belgisch paviljoen op de Biënnale van Venetië. In de jaren ‘90 koos Dierickx opnieuw voor concrete onderwerpen: portret, landschap, stilleven of atelierscène. Figuren doemen op maar vloeien ook samen met de achtergrond, vergelijkbaar met werk van Jean Fautrier of Eugène Leroy. De doeken stralen fragiliteit en vergankelijkheid uit. Sommige zijn donker en somber, in andere licht er een sprankel hoop op. De complexe emoties van de schilder vonden hun weg in intieme, doorwrochte schilderijen. Vanaf eind jaren ’90 maakte Dierickx enkele bronzen sculpturen: koppen, figuren en vogels. Ze laten zich lezen als een ruimtelijk equivalent van zijn doeken. Ook won de tekening aan belang binnen zijn oeuvre. Hij experimenteerde eindeloos met potlood, inkt, gouache, pastel, waterverf, houtskool, krijt en zelfs koffie. Lijnen en vlekken dagen in deze tekeningen onze verbeelding uit.
In 2015 bracht het Raveelmuseum in Machelen-aan-de-Leie hulde aan het oeuvre van de in 2014 overleden schilder met de solotentoonstelling ‘Voorstelbare werkelijkheid’. Het museum vestigde de aandacht op het veelzijdige en tijdloze karakter van Dierickx’ werk als een tegengif voor kortstondige tendensen binnen de actuele kunst.