Linda Van Neck (°1968) studeerde Beeldende Kunsten aan Sint-Lucas en volgde een bijkomend jaar Mixed Media aan de Koninklijke Academie te Gent.
Ze nam deel aan tal van tentoonstellingen, onder andere in 1999 aan ‘Coming People’ in de toenmalige Vereniging van het SMAK. In haar kunstwerken, foto’s, films en sculpturen, toont Linda Van Neck ons verschillende vormen van ‘kwetsbaarheid’. Ze houdt de kijker uiterst persoonlijke beelden of situaties voor, soms pijnlijk of confronterend. Vaak vormt zij zelf, gefotografeerd, het onderwerp van haar werk. Haar beelden, die het directe verhaal overstijgen, zijn compromisloos en doen denken aan extracten uit een intiem dagboek als passend binnen een persoonlijke mythologie. Linda Van Neck is een kunstenares bij wie de gebeurtenissen van het leven de verbeelding een vlucht laten nemen, wat uitmondt in fascinerend, soms allegorisch, beeldend werk. ‘Het belang van de kamer’, een werk uit 1999-2001, komt voort uit een maandenlang verblijf in China, waar ze aan de Universiteit van Shanghai een eigen kamer had. Ze registreerde en documenteerde haar verblijf in die ruimte via de sensoren van haar lichaam en in de bestanden van haar hersenen, via taal, door schrijvelarijen en via schetsjes en beelden.
Fysische ruimte en mentale ruimte vloeien samen, ze geven een gevoel van stilstand, traagheid, rust. Een schoenendoos met een gat erin fungeert als fototoestel, de douche wordt een doka. Het fotografische papier zuigt heel langzaam beelden van de kamer in de doos. De logica van de camera obscura zal natuurlijk zorgen voor onscherpe beelden, beelden die zich vaak na uren beginnen te verdichten. Maar Linda had toen behoefte aan die traagheid, traagheid die ze voor zichelf ook nodig had om indrukken te laten neerslaan. De ervaring van het belang van die kamer, het neutrale vrije stille landschap, die eigen ruimte veranderde ook weer de perceptie van haar eigen werkelijkheid, als kunstenaar. De kunstenaar als apparaat, als camera, registrator, van die altijd met zichzelf verbonden relationele werkelijkheid waardoor juist die werkelijkheid zelf weer verandert. Via beelden of teksten. De teksten zijn complementair t.o.v. de beelden, ze zijn concreter. Maar de kunstenaar zuigt die werkelijkheid telkens weer op, als een spons, en geeft ze weer af, als een spons. Zoals eb en vloed. Geen gesofisticeerde, maar vanzelfsprekende metaforen, die dichtbij liggen als de hardware van die kunstenaar een vrouwenlichaam is. Dit alles opdat de tentoongestelde werken niet louter als foto’s en beelden op zich zouden gezien worden. Ze bestaan slechts in de relatie tot de globaliteit waaruit ze voortkomen, het gebeurtenissengeheel van de reis, de ketting van werken die ervoor en daarna zijn gemaakt. Misschien verwijzen ze naar een mogelijk vervolg: de kamer zelfs als camera obscura. (fragment over ‘Het belang van de kamer’ overgenomen uit het artikel dat Piet Vanrobaeys schreef voor het volgend nummer van het tijdschrift ‘kunst nu’)