Louis Cane is schilder en theoreticus. Samen met kunstenaars zoals Claude Viallat, Marc Devade en Daniel Dezeuze, verwierf hij bekendheid als lid van Support-Surface (drager-oppervlak). Deze groep greep terug naar de materiaal-technische handeling van schilderen. Elke lyriek werd geweerd. Enkel onderzoek naar de basiselementen van het schilderdoek – raamwerk, doek en oppervlak – werd als relevant beschouwd. De individualiteit van de kunstenaar werd resoluut op het tweede plan gezet tot zelfs genegeerd. De groep vond inspiratie in de Japanse Gutaï-stijl, die vanaf 1955 opkwam en een soortgelijke theoretische en formele kijk op kunst had. Hoewel Cane’s werk meestal louter formalistisch van aard was, had hij ook sterke theoretische interesse voor geschiedenis, economie en de maatschappij. In tegenstelling tot de meesten binnen de Supports/Surfaces-groep toetste Cane er steevast de mogelijke rol van schilderkunst aan af. In ’71 richtte hij samen met collega-kunstenaars Vincent Bioulès, Marc Devade en Daniel Dezeuze het tijdschrift ‘Peinture-Cahiers Théorique’ op, dat als platform diende voor kunsttheoretische beschouwingen.
Het bestaan van de groep Support-Surface was van korte duur. Ze werd opgericht in 1969 en al in 1972 ontbonden, waarna de leden stilistisch en inhoudelijk in diverse richtingen evolueerden, van vrije figuratie over abstract expressionisme tot (geometrische) abstractie. In tegenstelling tot de meeste onder hen, die hun artistiek onderzoek verder toespitsten op de schilderkunstige drager, had Cane toen vooral aandacht voor de systematische analyse van verf, doek en kleur in schilderkunst. Hij focuste zowel praktisch als theoretisch op de relatie tussen kleur en vorm en de wijzigingen die ze ondergaan door ze telkens anders ten opzichte van elkaar te plaatsen– bv. ‘over’ vs. ‘naast’ elkaar.
In Canes conceptuele onderzoek naar deze relatie van eind jaren ’60 tot begin jaren ’80 vallen enkele, elkaar deels overlappende strategieën te onderscheiden. Vanaf ’67 ontstonden de ‘Papiers Découpés’: abstracte basismotieven in primaire kleuren in olieverf op papier geschilderd in een repetitief raster en bevestigd op doek. De reeks was sterk schilderkunstig. Tegelijk ontwikkelde hij zijn ‘Toiles Tamponées’: doeken getamponneerd met stempels in ritmische rasterpatronen. Ze bevatten herhaaldelijk de woorden ‘Louis Cane Peintre’, waarmee hij benadrukte dat de identiteit van de kunstenaar voor hem ondergeschikt was aan de vormelijke uitstraling van een werk. De reeks benaderde de schilderkunst conceptueler. Begin jaren ’70 zag Cane vaak van het rasterpatroon af en zette hij zijn onderzoek naar de relatie tussen kleur, vorm en textuur voort op grotere, geometrische oppervlakken. Dit resulteerde in de bekendere reeksen ‘Toiles Découpés’ en ‘Sol-Murs’. In de eerste knipte hij delen van monochroom beschilderde doeken weg, zodat de kleur en textuur van de tentoonstellingsmuur deel uitmaakten van het schilderij. In de tweede reeks liet hij delen van monochrome doeken doorlopen op de vloer. Deze werken situeren zich tussen schilderij, sculptuur en installatie.
Begin jaren ’80 stopte Cane zijn abstract-theoretische onderzoek naar de fundamenten van de schilderkunst en focuste hij zich op het plezier van schilderen. Reeksen met een veelal lyrisch-figuratieve, expressionistische inslag, niet zelden met knipogen naar Cézanne, Picasso of Velázquez, tonen klassieke thema’s zoals crucifixen en vrouwelijke naakten. Hoewel Cane met dit soort werk uit de belangstelling verdween, had zijn radicale, theoretisch-intuïtieve onderzoek naar de basiselementen van schilderkunst een niet te onderschatten conceptuele invloed op de ontwikkeling van de Europese fundamentele schilderkunst van de jaren ’70.