Peter Rogiers behoort, met onder meer Philip Aguirre Y Otegui, Johan Creten, Berlinde De Bruyckere en Johan Tahon, tot een generatie Belgische beeldhouwers die in de jaren ‘90 opkwamen met een nieuwe, eclectische en gedeconstrueerde figuratie. Ze treden niet zelden in dialoog met het verleden en laten een soms klassiek aandoende ambachtelijkheid hand in hand gaan met een grondige kennis van de beeldcultuur en een eigenzinnige omgang met de traditie.
Rogiers volgt eerst een technische opleiding en studeert pas later grafiek in Brussel. Zijn technische onderlegdheid ondersteunt de creatie van zijn sculpturen, die hij steevast eigenhandig – vrij uitzonderlijk in de actuele kunst – uitvoert. Rogiers woont op het platteland “om de nodige afstand tot de kunstwereld te bewaren”. Hij wil ook niet omringd worden door eigen werk, maar bewaart het uit zijn zicht, in een depot.
De kunstenaar is sterk geïnteresseerd in comics, tekent er ook zelf, en heeft een voorkeur voor tweederangsfiguren uit de cultuurgeschiedenis. “Het is fijn om ze naar een hoger plan te tillen. Een Michelangelo of Velázquez kan je nu eenmaal niet verbeteren”. Daarnaast kent Rogiers de kunstgeschiedenis grondig, met een voorliefde voor o.a. Velázquez, Rubens, Francis Bacon, Franz West, Philip Guston en Gary Panter.
Rogiers’ vaak grillige en bizarre sculpturen zijn niet makkelijk te decoderen. Ze bevinden zich op het raakvlak tussen abstractie, figuratie en stripachtig futurisme. Rogiers vertrekt altijd vanuit de vorm. Pas later ontstaan inhoudelijke lagen. Zijn werken verwijzen vaak naar beweging en snelheid, waarbij hij inspiratie put uit het Italiaanse futurisme en choreografieën van o.a. Pina Bausch en William Forsythe.
In 1995 valt Rogiers op met een sculptuur die op vrij perverse wijze verwijst naar het bekende danseresje van Edgar Degas. Kort daarna past hij het schilderkunstige perspectief toe op sculpturen, die hij opbouwt vanuit één gezichtspunt. In de late jaren ‘90 maakt hij, als reactie op een kritiek, een zijsprong richting abstractie en bevestigt hij sculpturen aan plafonds en muren. Vanaf 2000 waaiert Rogiers’ werk nog meer uit, in zowel vorm- als materiaalkeuze, en combineert hij materialen uit de sculptuurtraditie (bv. brons) met andere (o.a. polyethuraan en aluminium), waarbij massief volume en gewichtloosheid lijken samen te komen. Hij herwerkt geregeld dezelfde thema’s, waaronder de palmboom.
Hoewel elk van Rogiers’ werken onmiskenbaar herkenbaar is als van zijn hand, maakt zijn veelzijdigheid het onmogelijk om hem te linken met één stijl. Zijn eclectische confrontatie tussen figuratieve verfijning en primaire expressie bekleedt tot op vandaag een unieke plaats binnen de Belgische actuele beeldhouwkunst.