Marthe Wéry



geboortejaar en -plaats: 1930, Etterbeek, België sterfdatum: 2005 , Brussel, België

Marthe Wéry leerde in Parijs tekenen en schilderen naar levend model. Ze verdiepte er zich in oude kunst en de moderne klassieken. Toch sloop ook de invloed binnen van de Franse schilderkunst uit de jaren ‘50. Haar werk werd schematischer en voorstellingen gereduceerd tot essentiële lijnen. Terug in België frequenteerde Wéry de expressionistische beeldhouwer Oscar Jespers (1887-1970). Zijn woonst was uitgegroeid tot een mondaine ontmoetingsplek met ateliers en expositieruimtes. Wéry wist er zich te bevrijden van de erfenis van de kunstgeschiedenis. Haar vroege semi-figuratieve beeldtaal evolueerde naar geometrisch abstracte vlakverdeling. Vormen werden gedeconstrueerd. Kleuren kregen een gevoelsmatig aspect. Wéry’s werk hield qua sfeer het midden tussen ratio en gevoel.

Midden jaren ‘60 werd Wéry toegelaten tot het atelier van Sir William Hayter (1901-‘88) in Parijs. Deze gerenommeerde kunstenaar werd zowel met de surrealisten als de abstract expressionisten geassocieerd en was vooral bekend voor zijn innovatieve print- en graveertechnieken. Later doceerde Wéry ook zelf grafiek in Brussel en vormde ze tal van jongere kunstenaars. Haar doorgedreven studie van de bouwstenen van de schilderkunst – drager, verf, kleur en lijn – mondde uit in geometrische composities met sterke invloed uit het constructivisme.

Eind jaren ‘60 leerde Wéry het werk van de Poolse kunstenaar Władysław Strzemiński kennen, die had samengewerkt met Kazimir Malevich. De ideeën van Strzeminski en Wéry waren nauw verwant. Hij stelde dat elke vierkante centimeter binnen een constructie dezelfde waarde heeft, dat het oppervlak van een schilderij homogeen is en de spanning van de vorm gelijk moet worden verdeeld. Hij poneerde ook de witte ruimte als dé standaard om kunst op een zo neutraal mogelijke manier te tonen. Onder invloed van Strzeminski begon Wéry zich te focussen op de structuur van het hele schilderoppervlak.

Vanaf de jaren ‘70 legde Wéry zich toe op het uitzuiveren van de verhouding tussen drager en voorstelling. Rond ‘75 zette ze de stap van doek naar papier. De behoefte aan meer vergankelijk materiaal uitte zich ook in andere demarches. Via gevoelig plooiwerk onderzocht Wéry de sculpturale mogelijkheden van papier. De symbiose tussen kleur en textuur voltrok zich wanneer Wéry pigment in de massa van de drager verwerkte. Lijnen maakten plaats voor papieren ribbels. Drager en kleur gingen in elkaar op. De strenge lijn maakte definitief plaats voor het gevoelsmatige van kleur. Wéry maakte monochrome doeken. Daarbij werd de dialoog tussen haar kunstwerken en de omringende architectuur steeds belangrijker.

Intussen brak Wéry internationaal door. Onder meer vertegenwoordigde ze België in ’82 op de Biënnale in Venetië met 93 doeken met een vaste breedte en variabele hoogte. Door hun verticaliteit en luminositeit verleenden de rode schilderijen een bijzondere gelaagdheid aan de witte expositieruimte. Na grondig onderzoek van de kleur rood onderzocht Wéry ook blauw, geel en groen. Haar kleurenonderzoek toonde de kunstenaar in uiterst zorgvuldig opgestelde presentaties in de meest uiteenlopende ruimten, van galeries tot abdijen. In de jaren ‘90 liet Wéry kleuren verder “rijpen”, wat sprak uit oneffenheden door kristallisatie van pigment of een korrelige verfstructuur. Ook met de fysieke presentatie van haar werk in dialoog met de expositieplek bleef ze experimenteren.

Word Vriend van S.M.A.K.
made by