Peter Buggenhout is een van de meest vooraanstaande Belgische actuele beeldhouwers. Sinds de 2de helft van de jaren ’90 creëert hij monumentale, abstracte sculpturen in diverse materialen met een eigenzinnige beeldtaal. Buggenhout studeerde eerst wiskunde, maar schakelde vrij snel over op schilderkunst. Al in 1990 stopte hij met schilderen omdat hij het medium te symbolisch vond. “Ik wilde schilderijen zonder betekenis maken die louter objecten op zichzelf waren, maar slaagde er niet. Dus was er voor mij maar één keuzemogelijkheid: óf ik stopte met kunstenaar zijn, óf ik veranderde van medium. Het enige medium dat mij geschikt leek voor het produceren van niet-symbolische objecten was beeldhouwkunst, voor mij het enige medium dat objecten voortbrengt die in de ruimte staan en letterlijk deel uitmaken van de realiteit.”
Buggenhout werd resoluut beeldhouwer. Daarbij zocht hij naar een directe visuele taal zonder letterlijke referenties naar de werkelijkheid. Dit principe gold ook in de minimal art uit de jaren ‘60 die – weliswaar met een strikt geometrische beeldtaal – evenzeer afzag van symbolische betekenis. Hoewel Buggenhout deze link erkent, ziet hij zich eerder als een late adept van de romantiek. De 19de-eeuwse romantici waren zich bewust van het onvermogen van de mens om de wereld in al haar complexiteit te vatten. Maar waar zij deze onmogelijkheid door middel van een symbolische beeldtaal weergaven, streeft Buggenhout de autonomie van het pure object na. Zijn voorliefde voor de etnische kunst van de Bamana-bevolkingsgroep uit Mali en Togo is dan ook tekenend. Voor de Bamana bezitten Boli-sculpturen enkel symboliek als ze werden onderworpen aan rituelen. Deze geven ze telkens een nieuwe identiteit, tot ze in die mate met offerlagen zijn beladen dat er niet meer dan een betekenisloze sculptuur overblijft, die dan haar ware ‘autonomie’ heeft bereikt. In deze mentaliteit ontwikkelde Buggenhout wat hij zijn ‘analoge’ beeldtaal noemt. Ze is gebaseerd op de idee dat er niet langer een correct perspectief is om de realiteit te begrijpen. Methode en techniek vallen samen met inhoud, zonder – zoals in veel andere actuele kunst – de inhoud te ondersteunen. De ‘inhoud’ van Buggenhouts sculpturen ‘verwijst’ niet ‘naar’ de realiteit maar ‘is’ voor hem de realiteit.
Binnen dit denkkader vertoont zijn oeuvre een brede materiële en vormelijke diversiteit, die kan worden ingedeeld in reeksen. In de late jaren ‘90 begon de kunstenaar te werken met koeienmagen. Deze gebruikte hij als omhulsel voor abstracte, organische sculpturen, die hij titels gaf zoals ‘Eskimo Blues’. De reeks mondde een tiental jaren later uit in de reeks ‘Mont Ventoux’. Uitgangspunt was het verhaal van dichter Petrarca, die na het beklimmen van de Mont Ventoux beweerde dat hij eindelijk het overzicht op de wereld had gevonden. Hij vergat hierbij de berg zelf waarop hij stond, wat Buggenhouts idee illustreert dat een overzichtelijk perspectief op de realiteit krijgen onmogelijk is. In de 1ste helft van de jaren 2000 ontstonden de reeksen ‘The Blind Leading the Blind’ en ‘Gorgo’. De eerste betreft monumentale amorfe sculpturen, veelal uit industrieel afval dat door Buggenhout zorgvuldig van een laag stof werd voorzien. Ze lijken wel archeologische objecten uit een verre, postindustriële toekomst. In de tweede reeks combineerde Buggenhout industrieel met organisch materiaal, zoals varkensbloed en paardenhaar. ‘Gorgo’ is een pseudoniem voor de Griekse wraakgodin Medusa, die mensen die haar aankeken in stenen beelden veranderde.
Buggenhouts sculpturen bieden ons letterlijk en figuurlijk geen perspectief. Volgens de kunstenaar leven we dan ook in een tijd zonder protagonisten, primerende inhouden of waarheden. Zijn werken zijn uitermate hedendaags in de zin dat ze geen inhoud of betekenis bieden, maar enkel een versplinterd perspectief op de realiteit.