Amédée Cortier was een belangrijke vertegenwoordiger van de Belgische fundamentele schilderkunst, met o.a. Marthe Wéry, Dan Van Severen en André Beullens. De stroming ontstond rond 1965 ongeveer tegelijk in Amerika en Europa en wortelde in de Amerikaanse colourfield painting van Barnett Newman, Mark Rothko en Ad Reinhardt. De fundamentele schilderkunst focuste zich op het schilderproces, waarbij basiselementen zoals lijn, kleur, compositie, medium, textuur, materiaal en werkwijze werden onderzocht. Ze was sterk verwant met de minimal art, die ongeveer tegelijkertijd ingang vond. Ook internationaal gezien raakte ze vrij snel verspreid in Engeland en de VS, Duitsland en Italië via bekende kunstenaars zoals Robert Ryman, Robert Mangold, Agnes Martin en Niele Toroni.
Amédée Cortier studeerde van ‘36 tot ‘42 aan KASK Gent. Om den brode schilderde hij huizen, wat zijn werk heeft beïnvloed. Enerzijds had hij bijzondere aandacht voor het ambachtelijke aspect van schilderen, anderzijds was hij gefascineerd door de specifieke weerslag van kleuren op een variatie aan oppervlakken. Na zijn studies sloot Cortier zich aan bij de Latemse school. Hij schilderde landschappen, zeezichten en stillevens in een expressionistische stijl. Cortier leerde er het belang van intuïtie in de schilderkunst erkennen, een aspect waarmee hij zich later zou onderscheiden van andere Belgische fundamentele schilders, die analytischer te werk gingen.
1949 was een kanteljaar in het werk van Cortier, wanneer hij na het bezoeken van een tentoonstelling van kubistische schilders sterk geïnteresseerd raakte in hun theorieën. Hij legde zich onder meer toe op de studie van André Lothe, de uitvinder van de gulden snede. Zijn werk werd analytischer van aard. In de jaren ’50 schilderde Cortier kubistische stillevens en landschappen, waarbij hij de achtergrond van zijn composities evenveel belang toekende als hun onderwerp. Vanaf de jaren ’60 werden zijn schilderijen volledig abstract met focus op onderzoek naar verhoudingen tussen kleur, vorm en textuur. Hij ontwikkelde ook grote belangstelling voor het werk van Piet Mondriaan en zijn vergelijkbare radicale evolutie van figuratief expressionistisch naar uitgepuurd analytisch.
In het Stedelijk Museum in Amsterdam zag Cortier in werk van Barnett Newman, Elsworth Kelly en Frank Stella internationale bevestiging van zijn eigen artistieke ontwikkeling. In ‘72 reisde hij naar New York en raakte hij zeer gefascineerd door het werk van Mark Rothko, waarin de grens tussen vorm en kleur op emotie beruste en niet op pragmatisme. Cortiers werk evolueerde naar een abstracte, monumentalere, op de ruimte geënte schilderkunst. Almaar meer integreerde hij de muren van tentoonstellingsruimtes in of ‘rond’ zijn schilderijen. Hij wou “dat er gekeken werd naar het schilderij als een gebeurtenis, als inherent deel van de werkelijkheid” en geloofde niet meer in ingelijste schilderijen als aparte werelden op de muur. De muren zelf moesten schilderijen worden. Schilderkunst moest deel uitmaken van het leven en van onze woningen. Door zijn vroege dood in 1976 kon hij dit verlangen nooit volkomen realiseren.