Daniel Dezeuze is een van de stichtende leden van Supports/Surfaces (1969-’74), naast onder meer Claude Viallat, Louis Cane, Vincent Bioulès, Marc Devade en Bernard Pagès. In 1971 richt hij met Bioulès, Cane en Devade mee het tijdschrift ‘Peinture-Cahiers théoriques’ op, waarin de principes van de kunstenaarsgroep worden geformuleerd. Ze voorzien de kunstmarkt van fundamentele kritiek, situeren kunst in haar economische en politieke context en verbinden hun schilderpraxis met politieke theorie. Volgens Supports/Surfaces ontleent een kunstwerk zijn betekenis uitsluitend aan zijn materiële eigenschappen. De leden deconstrueren het traditionele schilderij met de bedoeling om drager, kleur, oppervlak en de mogelijkheden voor seriële productie te onderzoeken. Het werk van de groep is zeer divers. Terwijl bv. Cane vooral het canvas onderzoekt, focust Dezeuze op het spieraam.
In zijn eerste werk ‘Châssis avec feuille de plastique tendue’ (1967) vervangt Dezeuze het doek door een vel transparant plastic. We zien een stuk realiteit: een kader dat tegen de muur leunt. De illusionistische, geschilderde ruimte op het doek is verdwenen. De structuur van het kader vormt de compositie van het werk. Van strakke houten ladders in de jaren ’70 evolueert Dezeuze naar de etherische lichtheid van sculpturen uit gaas en kleurrijk geverfde houten kubusjes en kralen bevestigd aan kaders. Zijn werk balanceert tussen schilderkunst en sculptuur, tussen twee en drie dimensies. De kunstenaar blijft de basis van schilderkunst onderzoeken, maar maakt vanaf eind jaren ’80 ook assemblages van gevonden voorwerpen die verwijzen naar het plattelandsleven, zoals fruitmanden en gereedschap om kleine roofdieren te vangen. Daarnaast tekent en schrijft hij veel kunsttheoretische teksten en poëzie.
Sinds de jaren ’70 blijft Dezeuze de schilderkunst verder ontleden. Met flexibel houtfineer maakt hij ‘Extensibles’ (1969), ‘Echelles de bois souple’ (1970) en ‘Claies inachevées’ (1976), werken met ladder- of roosterstructuren. Ze zijn vlak of gebogen, liggen op de grond of staan tegen de muur. Houtfineer neigt ernaar om de oorspronkelijke vorm van de rol terug aan te nemen, een eigenschap waar de kunstenaar geregeld op inspeelt. In de roosterstructuren is de leegte een fundamentele component. Ideeën errond ontleent de kunstenaar aan de Chinese wijsgeer Lao-Tzu, voor wie de leegte de motor is van verschillende energieën. Midden jaren ’90 werkt Dezeuze ook roosters in harde, niet flexibele materialen uit, zoals dikke, vlakke, houten rasterstructuren geklemd in metalen sokkels. Commentaar op de traditionele schilderkunst is in die werken nog expliciet en ironisch. Later zal het implicieter worden. Vanaf 2000 maakt Dezeuze structuren in nog andere materialen, zoals ovalen vormen van gebogen, gerasterde panelen in polyethyleen. De grenzen tussen schilderkunst en sculptuur zijn opnieuw erg vaag, een constante in het oeuvre van Dezeuze.