Pier Paolo Calzolari maakt sculpturen, performances en installaties. Hij was één van de kunstenaars van de arte povera, de naam die in 1967 werd bedacht door de Italiaanse kunstcriticus Germano Celant en een aantal gelijkgestemde jonge kunstenaars groepeerde die kunst met eenvoudige, arme materialen maakten. Onder hen ook bekendere namen, zoals Luciano Fabro, Mario Merz, Gilberto Zorio, Giovanni Anselmo en Michelangelo Pistoletto. De groep verzette zich tegen het gebruik van dure materialen in de kunst: olie op doek, brons of marmer bv. Zo bekritiseerde en ontwrichtte ze het toenmalige commerciële galeriesysteem in Italië. Arte povera wordt gezien als het Italiaanse antwoord op de conceptuele kunst. Ze beleefde haar hoogdagen tussen ’67 en ’72, maar haar invloed blijft sterk voelbaar.
Calzolari is autodidact. Hij groeide op in Venetië onder voogdij van zijn grootmoeder die hem niet verplichtte om naar school te gaan. Midden jaren ’60 begon hij te schilderen. Toen hij tot het besluit kwam dat het Venetiaanse zonlicht op het witte Carrara-marmer van de Riva della Schiavoni, waar hij bijna dagelijks passeerde, onmogelijk in verf te vatten was, stopte hij met schilderen. Het wit was, volgens hem, van zulke materiële lichtheid dat het enkel uit zichzelf kon bestaan. In zijn zoektocht naar mogelijkheden om dit wit toch weer te geven, kwam hij op het idee om ijs te gebruiken. Hij zei hierover: “IJs is een essentieel wit, geen picturaal wit. Het is een wit dat in zichzelf het licht navigeert, dat uniek en alleen is, en daardoor subliem en metafysisch.” Dit bracht Calzolari tot zijn definitieve visie op het gebruik van materiaal: hij wou het sublieme in zijn sculpturen en installaties letterlijk fysiek maken, vanuit puur materiaal, zonder een omweg te maken via een ‘extern’ medium, zoals schilderkunst.
Calzolari begon voor zijn kunst o.a. mos, tabak, neon, zout, lood en vuur te gebruiken. Elk van deze materialen dichtte hij een sublieme, metafysische en/of animistische kwaliteit toe. Deze benadering bevestigde zijn verwantschap met arte povera, maar onderscheidde hem er ook van in die zin dat de meeste kunstenaars uit de groep eerder fysiek, linguïstisch of (kunst)historisch met materiaal omgingen. Ze gaven nieuwe betekenissen aan ‘nieuwe’ materialen zonder aansluiting te zoeken bij de (na)oorlogse Italiaanse kunstgeschiedenis. Calzolari daarentegen verwees geregeld naar animisme, renaissanceschilderkunst en de romantische beweging. Hij keek op een positievere manier naar de realiteit dan zijn meer avantgardistisch ingestelde generatiegenoten. Verder onderscheidde Calzolari zich van hen in zijn uitgesproken voorliefde voor happening en performance. Al sinds ’66 organiseerde hij artistieke events met publieksparticipatie die hij opvatte als “een activering van de ruimte” met focus op pure vorm “als een organisch gegeven dat samensmelt op een onmiddellijke, momentane en puur ervaarbare manier.”
Ook na het uiteenvallen van arte povera in ’72 bleef Calzolari zeer actief. Al deed hij dat vanuit de marge. Tot voor kort had hij als semikluizenaar in het Italiaanse hinterland nauwelijks contact met de kunstwereld. Zijn oeuvre kreeg dan ook pas recent meer aandacht met belangrijke tentoonstellingen in New York. Belangrijker is dat Calzolari door zijn specifieke metafysische en sublieme benadering van materiaal een unieke positie heeft verworden binnen de arte povera in het bijzonder en de internationale actuele kunst in het algemeen.