Günther Förg was een van de belangrijkste abstracte schilders van eind 20ste-begin 21ste eeuw. Met zijn postmoderne werk reageerde hij op de esthetiek van het modernisme in de beeldende kunsten en architectuur. In Rudi Fuchs’ woorden “gebruikte Förg de vormstrategieën van de abstracte geometrische kunst zonder de morele attitudes van het modernisme aan te hangen”. Voor Förg was het eenvoudiger: “Je maakt iets. Je bekijkt de ruimte en je vraagt je af wat je ermee zou kunnen doen. Er zijn honderden mogelijkheden en je kiest er een van.” Het schijnbare gemak waarmee Förg zijn werk concipieerde, staat in schril contrast met de gelaagde betekenis ervan.
Kort samengevat wou Förg met zijn schilderkunst figuratie bannen ten gunste van een absoluut abstracte, picturaal-ruimtelijke uitstraling. Met zeer fysieke schildergebaren en penseelstreken liet hij de energie van kleur spreken. Hij wou dat zijn werk impact had op de ruimte. Förg laat vooral (muur)schilderijen en architectuurfoto’s na. Ook als fotograaf en beeldhouwer behield hij de blik van de schilder. Hij werkte intuïtief, spontaan en snel: “Als je bij schilderen lang moet nadenken, raakt het werk verkrampt.” Het raster, een typisch, strak patroon van het modernisme, schilderde Förg snel met de vrije hand. Rasters (in zijn ‘Gitterbilder’) en ritmische penseelstreken (in zijn ‘Punktebilder’) waren voor hem tegelijk methode en expressie.
Förg was jarenlang professor in Karlsruhe en München, waar hij van ‘73 tot ‘79 zelf had gestudeerd. In die periode werd de schilderkunst beheerst door het neo-expressionisme. Tijdens zijn studies experimenteerde hij met monochrome schilderijen in zwart en grijs. De werken kregen een echo in zijn latere schilderijen op lood, aluminium en koper. Na zijn studies beschikte Förg niet meteen over een atelier. Om die reden maakte hij in situ-installaties van monochrome muurvlakken. Ook later was de presentatie voor Förg integraal deel van de creatie.
Al vroeg maakte Förg ook grote foto’s van vrienden en van modernistische architectuur. Hij had een specifieke voorkeur voor trappen, traphallen en ramen. Voor zijn ‘Fensterbilder’ fotografeerde hij vensters van binnen naar buiten, waardoor hij extra aandacht vestigde op hun structuur van horizontale en verticale lijnen, die ook in zijn schilderijen voorkomen. Grote fotoprints werden ingelijst achter reflecterend glas. Zo integreerde hij de kijker en de omgevende ruimte in zijn beelden. In sommige tentoonstellingen combineerde Förg monochroom beschilderde muurvlakken met achter reflecterend glas ingelijste foto’s of schilderijen, als waren het architecturale elementen.
In 1986 begon hij te schilderen op lood. Hij liet zien hoe de verf niet in het lood drong maar een samenspel aanging met rimpels in de drager en vlekken op onbeschilderde zones. Zijn schilderijen kregen een objectkarakter en waren voorbodes van zijn latere bronzen steles, reliëfs en ‘maskers’.