James Coleman is een conceptueel audiovisueel kunstenaar, die internationaal geldt als een van de pioniers wat betreft de rol van beeld en geluid in actuele beeldende kunst. Hij studeerde aan het National College of Art and Design en het University College, beide in Dublin. Kort na zijn studies verbleef hij enkele jaren in Parijs en Londen, tot hij verhuisde naar Milaan, waar hij twintig jaar woonde en werkte. Momenteel leeft hij in Dublin.
In de 2de helft van de jaren ’70 verwierf Coleman bekendheid met zijn audiovisuele installaties, veelal dia-projecties gecombineerd met een geluidsband waarop een of meerdere vertellers te horen zijn. Centraal in zijn werk staat het onderzoek naar de werking van representatie en interpretatie. Welke rol spelen ze in de constructie van de menselijke identiteit? En wat is het aandeel van de kijker bij het ontstaan van de betekenis of ‘identiteit’ van kunstwerken? Thema’s zoals herinnering en cultureel geheugen maken bij het verbeelden van deze twee nauw samenhangende factoren inherent deel uit van Colemans werk. De opeenvolging van de geprojecteerde beelden in combinatie met de geluidsband lijken altijd een verhaal te suggereren, dat tegelijk wordt ondermijnd door ‘foutjes’ in de installatie. De dia’s sluiten bv. niet naadloos op elkaar aan. Vaak ontbreekt er ook een verband tussen beeld, geluid en tekst. Bovendien presenteert Coleman zijn ‘verhalen’ steevast in tentoonstellingsruimtes, zonder duiding bij de beelden, zonder ondertiteling en vertaling van de Engelse gesproken tekst en zonder zitgelegenheid. Zo laat Coleman maximaal ruimte voor interpretatie open en hangt de identiteit van zijn werk altijd af van onze persoonlijke waarneming, ons interpretatievermogen en zelfs onze fysieke conditie. De individuele ervaring ziet Coleman als uniek en onmogelijk te reproduceren. Dit versterkt hij door de richtlijnen om zijn installaties op te bouwen zo summier mogelijk te houden en zelfs de volgorde van het tonen van de beelden open te laten.
Sinds de jaren ’70 staat Coleman ook bekend voor zijn pionierswerk rond (fotografische) technologie en nieuwe media en zijn reflecties erop binnen zijn werk zelf. Vanuit cultuursociologisch oogpunt wordt Colemans werk beschreven als een gefundeerde kritiek op de consumptiemaatschappij en haar invloed op het modernistische kunstbegrip. Zo interpreteert de bekende kunstcriticus Benjamin Buchloh Colemans werk als “een terugkeer naar representatie en figuratie, als reactie op de modernistische eis dat kunst – net als technologie – altijd ‘modern’ dient te zijn.” In tegenstelling tot theater en literatuur, twee kunstvormen die zich altijd bewust bleven van hun status als dé media voor representatie en fictie, beweerde moderne beeldende kunst met de werkelijkheid te kunnen samenvallen. Maar door in zijn beeldende kunst te spelen met narrativiteit en theatraliteit, noties eigen aan literatuur en theater, beklemtoonde Coleman aspecten die net in de beeldende kunst worden ontkend. Zijn werk bevat dan ook veel visuele verwijzingen naar literatuur, theater, film en televisie. Colemans reflecties en ‘hacks’ op het modernistische beeldidioom in een tijd waarin veel actuele beeldende kunst er net schatplichtig aan was, maakten hem zeer invloedrijk op jongere generaties audiovisuele kunstenaars tot vandaag. Tot hen rekenen zich onder meer de intussen gevestigde Steve McQueen, Jeff Wall, Douglas Gordon, Tino Seghal en Stan Douglas.