Jacques Charlier is een toonaangevende kunstenaar met een unieke plaats in de Belgische kunst sinds eind jaren ’60. Hij is autodidact en verzamelde al rond zijn vijftiende verwoed boeken over actuele en moderne kunst en kunstenaarsbiografieën. Begin jaren ’60 al had hij veel kennis over toenmalige internationale kunststromingen, zoals de Amerikaanse popart en het Franse nouveau réalisme. Hij reageerde er ironisch op met een atypische, deels aan de stromingen zelf ontleende beeldtaal. Charliers werk is zeer divers en niet zelden humoristisch en activistisch. Het ontwikkelde zich sterk ingebed in de bevrijdingslogica van de jaren ’60 en ’70 en omvat naast schilderijen en foto’s o.a. ook (protest)songs, poëzie, magazines en zelfs een Centrum voor Gedetoxificeerde Kunst. Zelf sprak Charlier nooit over zijn ‘oeuvre’. Hij had het altijd over zijn ‘activiteiten’, wat zowel de diversiteit als het revolutionaire karakter ervan onderstreepte.
Op zijn eerste tentoonstellingen toonde Charlier onmodieuze voorwerpen die hij op rommelmarkten vond en aanvulde met zelfgemaakte foto’s. Hij werkte van 1957 tot 1977 als technisch tekenaar bij de Service Technique de la Province de Liège (S.T.P.). In die periode creëerde hij samen met zijn collega André Bertrand ‘documentaire’ foto’s en objecten die hun job bij S.T.P. illustreerden. Charlier zag de foto’s en relicten van het werkleven als een reactie op de popart en het nouveau réalisme. Ze werden gepresenteerd als ‘echte’ kunstwerken, vaak op lichtbakken of gerangschikt in rasters en speelden met dezelfde serialiteit als genoemde stromingen. In die tijd maakte Charlier ook veel schilderijen van banale objecten, die hij met zwarte alcoholstift ‘schilderde’ in plaats van met olieverf, om de spot te drijven met het elitaire gewicht van dé schilderkunst.
In 1970 ontmoette Charlier de oudere Marcel Broodthaers, die hem introduceerde bij bekende Belgische galerieën, waaronder het toen net opgerichte MTL van Fernand Spillemaeckers, die Charliers S.T.P.-fotoreeksen tentoonstelde. Onder invloed van Broodthaers, een ‘conceptuele’ Belgische erfgenaam van het surrealisme, paste Charlier de Amerikaanse avant-gardekunst – toen vooral minimal art en conceptuele kunst – geraffineerd aan de Belgische identiteit aan. Het stijleclecticisme dat hij hierbij aan de dag legde, typeerde hem voor de rest van zijn carrière en hanteerde hij als strategie om de ‘vijand’ – de heersende kunststromingen – met zijn wapens te verslaan. Charlier omschrijft zich graag als ‘groothandelaar van Belgische humor in alle categorieën’.
Begin jaren ’80 begon de kunstenaar, in verhouding tot zijn andere ‘activiteiten’, meer te schilderen. Opnieuw voorzag hij toenmalige kunsttrends van satirische reacties. In dezelfde periode stelde hij zich met zijn band ‘Terril’ ook als muzikant kritisch op tegenover de hypes in de muziekwereld. Hij karikaturiseerde genres van postpunk tot elektronische muziek. In de 2de helft van de jaren ’80 focuste Charlier bovendien almaar scherper op institutionele kunstkritiek. Hij antidateerde zijn schilderijen met een knipoog, imiteerde veroudering met vals craquelé en stak ze in zware, antieke lijsten. Zo vocht hij de idee van ‘modern(istisch)e schilderkunst’ aan. Ook de kunstkritiek ontsnapte niet aan Charliers ondermijningsdrang. Onder verschillende pseudoniemen schreef hij valse kunstrecensies, waarbij hij het typerende, bourgeois aandoende vakjargon op de korrel nam.
Ook vandaag blijft Charlier zich met zijn ‘activiteiten’ verzetten tegen elke vorm van stijleenheid. Hij verspringt voortdurend van schilderij, techniek en medium. Met zijn démarches zaait hij telkens weer verwarring. Op zijn grillige parcours herinterpreteert Charlier voortdurend actuele kunstuitingen. Hierdoor geldt hij tot op vandaag als dé kunstenaar van de institutionele kritiek die de kunstwereld met veel humor en verdraaide voorstellingen ter discussie stelt.